Orthodox Christendom

07-05-2015

Biecht en Communie

Aartspriester Alexander Schmemann

Wat is in deze voorbereiding de plaats van de sacramentele biecht ?  Een vraag die we moeten stellen en proberen te beantwoorden omdat in vele Orthodoxe kerken de leer is ontstaan en tegenwoordig algemeen wordt geaccepteerd, dat het voor leken onmogelijk is de communie te ontvangen zonder voorafgaande sacramentele biecht en absolutie. Zelfs wanneer iemand veelvuldig de communie wenst te ontvangen, moet hij toch iedere keer opnieuw biechten of minstens de sacramentele absolutie ontvangen.

Maar nu is het moment gekomen om openlijk te stellen dat, wat er ook voor uiteenlopende en ernstige redenen waren, waardoor deze leer en praktijk konden ontstaan, die redenen niet alleen niet gebaseerd zijn op de Traditie, maar in feite tot zeer verontrustende misvormingen leiden van de Orthodoxe leer over de Kerk, over de Eucharistie en over het Boete-Sacrament zelf.

Om zich hiervan te overtuigen behoeft men zich slechts de oorspronkelijke opvatting van de Kerk over het Sacrament van boete in herinnering te brengen. Dit was en is nog steeds volgens de oorspronkelijke leer van de Kerk, het Sacrament van verzoening met de Kerk, van terugkeer tot de Kerk en tot haar leven  van hen die geëxcommuniceerd waren, dit wil zeggen, voor hen die waren buitengesloten van de Eucharistische samenkomst van de Kerk. In het begin was, wegens het hoge morele levenspeil dat men van de leden van de Kerk verwachtte, slechts éénmaal zo'n verzoening toegestaan : "Indien iemand na de grote en heilige roeping ( van het Doopsel) door de duivel en door de zonden is verleid, kan hij maar éénmaal boeten", lezen we in De Herder van Hermas, een christelijk document uit de tweede eeuw, "want indien iemand vele malen zondigt en telkens boete doet, baat hem de boete niet".

Later, en vooral na de massale kerstening van het Romeinse Rijk, die volgde op de bekering van Keizer Constantijn, werden de strenge regels voor de Boete wat verzacht, maar de opvatting over het sacrament zelf veranderde geenszins. De biecht was alleen voor degenen die door de kerk geëxcommuniceerd waren wegens daden en zonden, die duidelijk omschreven waren in de canonieke Traditie van de Kerk. En dat het sacrament van de Boete nog steeds, ook vandaag, door de Kerk zo begrepen wordt, blijkt immers duidelijk uit het gebed van de absolutie : "....verzoen hem (haar) met de Heilige Kerk in Christus Jezus, onze Heer...." (Dit is, tussen haakjes, HET gebed voor de absolutie dat in de Orthodoxe Kerken algemeen in gebruik is. Het tweede gebed, onbekend in menige Orthodoxe kerk - "....en ik, onwaardige priester, vergeef u en ontsla u van uw zonden door de macht die mij gegeven is....", is van westerse oorsprong en verscheen in onze liturgische boeken in de tijd van de snelle "latinisering" van de Orthodoxe Theologie).

Betekent dit, dat de niet-geëxcommuniceerden, de trouwe gelovigen, door de Kerk als zonder zonden werden beschouwd ? Natuurlijk niet. De leer van de Kerk zegt immers dat niemand behalve God zonder zonden is en dat er "geen mens op aarde leeft die niet zondigt"  Maar de Kerk heeft ook altijd geleerd dat, hoewel er zonden zijn die een christen excommuniceren, er ook zonden zijn die niet leiden tot deze breuk met de gemeenschap der gelovigen en deelname aan het Sacrament.  Nicolas Cabasilas schrijft :

"Er zijn zonden die niet ten dode zijn volgens de leer van de heilige Johannes. En daarom is er niets dat de christenen, die geen zonden hebben begaan welke hen scheiden van Christus en ten dode voeren, kan weerhouden van de gemeenschap met de heilige Mysteriën en de deelname ter heiliging, niet alleen uiterlijk, maar wezenlijk, want zij blijven levende ledematen, verenigd met het Hoofd...."

Het is echter niet zo dat deze zonden - de algehele zondigheid, zwakheid en onwaardigheid van ons leven - geen berouw en vergeving behoeven. De gehele voorbereiding voor de Communie is, zoals we gezien hebben, doortrokken van dat berouw en een kreet om vergiffenis.  De sacramentele biecht en de sacramentele absolutie zijn daarvoor echter niet noodzakelijk, omdat die alleen golden voor geëxcommuniceerden. Onze "niet dodelijke" zonden en onze algehele" "zondigheid" belijden wij telkens wanneer we bijeen zijn voor het sacrament van Christus' Tegenwoordigheid. Het gehele leven van de Kerk is in feite gevestigd op dit voortdurend berouw. Tijdens de Heilige Liturgie zelf belijden we onze zonden en vragen we om vergeving in het gebed van het Trisagion :

...vergeef ons alle bewuste en onbewuste zonden. Heilig onze zielen en lichamen en geef ons om U te dienen in heiligheid al de dagen van ons leven....

En wanneer we de Heilige Kelk naderen vragen we vergeving voor onze "vrijwillige en onvrijwillige zonden, begaan in woord en daad, bewust en onbewust"  en geloven wij dat we, naar de mate van ons berouw, vergiffenis verkrijgen juist door onze deelname aan het Sacrament der vergeving en genezing.

Het moet dan ook duidelijk zijn dat de leer, die stelt dat het Boetesacrament absolute voorwaarde is voor het toelaten van de gewone gelovigen (de leken) tot de communie, niet alleen afwijkt van de oorspronkelijke en algemene Traditie van de Kerk, maar ook een verminking is van de Orthodoxe leer over de Kerk, van de Eucharistie en van het Boetesacrament zelf. Een verminking van de leer over de Kerk, omdat het de facto haar leden in twee categorieën verdeelt, waarbij voor de ene categorie (de leken), de wedergeboorte door de Doop, de heiliging door de Zalving, "het medelid worden met alle Heiligen van Gods hofhouding", niet voldoende geacht worden voor het deelkrijgen aan het volledige lidmaatschap, dit wil zeggen het deelhebben aan het sacrament waarin de Kerk zichzelf realiseert als het Lichaam van Christus en de Tempel van de Heilige Geest. Die visie verminkt de leer over de Eucharistie omdat zij aan de communie andere voorwaarden stelt dan het lidmaatschap van de Kerk en het praktisch onmogelijk maakt de Eucharistie te zien en te ervaren als het sacrament bij uitstek van de Kerk, als de daad waardoor, in de woorden van de Basilius-Liturgie, "wij allen die deelhebben aan het ene Brood en de ene Beker, één worden met elkaar in de gemeenschap met de Heilige Geest".

Tenslotte is het een misvorming van het Sacrament van Boete zelf omdat het, door een formele en in feite enige voorwaarde te worden voor de communie, de biecht in de plaats stelt van de wezenlijke voorbereiding voor de communie, die, zoals we gezien hebben bestaat uit een diep innerlijk berouw.  De nadruk en de hele beleving van het sacrament verschuift van berouw naar absolutie, en wordt begrepen in termen van een bijna magische macht. Het is die formele, half-magische, half-juridische "absolutie", en niet de verzoening met de Kerk waarvan hij door zijn zonden was geexcommuniceerd, die iemand tegenwoordig in de biecht zoekt, en hij zoekt die niet omdat zijn zondigheid hem dwars zit (meestal vindt hij dat iets vanzelfsprekends en onvermijdelijks) maar omdat het hem het "recht" geeft om met een goed geweten tot de Heilige Gaven te naderen. En nu het niet meer dan een "voorwaarde" is geworden, is het Boetesacrament, - zo beslissend, zo ontzagwekkend in de vroege Kerk - feitelijk zijn werkelijke betekenis en plaats in de Kerk kwijt geraakt.

Hoe is het mogelijk geweest dat een dergelijke leer in de Kerk is kunnen ontstaan en tot norm is geworden , en door velen wordt verdedigd als een quintessence van de Orthodoxie ? Daar zijn drie belangrijke factoren voor aan te wijzen. Eén hebben we reeds genoemd. Het nominale, minimalistische en lauwe reageren op het appèl dat de Kerk op haar leden doet, het verwaarlozen van de sacramenten wat de Vaders openlijk veroordeelden en wat aanvankelijk leidde tot het minder en minder ontvangen van de communie, en tenslotte tot de "eens-per-jaar-verplichting", die er van gemaakt is.  Dan spreekt het vanzelf dat een christen, die maar zelden tot de Heilige Mysterieën nadert en die overigens best tevreden is met zijn feitelijke "excommunicatie", wel verzoend moet worden met de Kerk en niet tot de communie kàn worden toegelaten tenzij via het Boetesacrament.

Een tweede factor, totaal verschillend van de vorige, was de invloed van de monastieke biecht - de geestelijke leiding die een ervaren monnik gaf aan een minder ervarene - waarvan de bedoeling "een voortdurende "blootstelling van de ziel" was van de laatste aan de eerste.  De "Starets" aan wie een dergelijke geestelijjke leiding en "biecht" was toevertrouwd, hoefde niet per sé priester te zijn (van oorsprong werd het monastieke leven in feite onverenigbaar geacht met het priesterschap) en dit zich uitspreken had volstrekt niets te maken met het Boetesacrament.  Het vormde een integraal onderdeel van het monastieke leven en de discipline die gebaseerd was op de volstrekte gehoorzaamheid, en op de verloochening van de eigen wil door de monnik.  Zo was het volgens de Byzantijnse monastieke typica van de twaalfde en de dertiende eeuw de monnik verboden zowel om de communie te ontvangen alswel zich ervan te onthouden naar eigen beslissing, zonder de toestemming van de abt of van zijn geestelijke leidsman, want, om één van deze typica te citeren, "wie zichzelf de Communie ontzegt, volgt zijn eigen wil". In vrouwenkloosters had de abdis eenzelfde volmacht.  Hier is dus sprake van een "biecht" van niet-sacramentele aard en in zekere zin te vergelijken met wat we vandaag "gericht gesprek" zouden noemen.  Maar historisch gezien is dit van grote, ja zelfs van beslissende invloed geweest op de sacramentele biecht.

In een tijd van geestelijk verval (waarvan men bijvoorbeeld nog duidelijk sporen terugvindt in de canons van het zogenaamde Concilie van Trullo, dat in Constantinopel werd gehouden in 691) en van verlies van het morele en geestelijk gezag van de "seculiere" geestelijken, werden de kloosters praktisch de enige echte centra voor geestelijke leiding en waren de monniken de enige geestelijke raadgevers voor de Orthodoxen.  En zo gingen langzamerhand de twee vormen van biechtpraktijk - de "sacramentele" en de "geestelijke" in elkaar over : de geestelijke kon de voorbereiding voor de Heilige Communie worden en de "sacramentele" kon geestelijke problemen insluiten die er vroeger niet bijhoorden.

Maar hoe gerechtvaardigd deze ontwikkeling, geestelijk en historisch gezien, ook was, hoe heilzaam ook onder de toenmalige omstandigheden, ze heeft het hare bijgedragen tot de grote verwarring die nu, in onze tegenwoordige omstandigheden, waarschijnlijk, meer kwaad dan goed doet. Er bestaat natuurlijk  geen enkele twijfel over de essentiële behoefte die er binnen de Kerk is aan pastorale en geestelijke begeleiding.  Maar waar het om gaat is dit : wordt deze behoefte voldoende opgevangen binnen onze drie-tot-vijf minuten biecht met een lange rij wachtenden van al diegenen die met hun eenmaal-per-jaar biecht hun "plicht" vervullen ? Is het dan wel mogelijk om tot de kern van de zaak door te dringen terwijl de biecht het tweeslachtige heeft van een biecht die geen biecht meer is en zich toch ook niet helemaal tot een geestelijk gesprek ontwikkelt ? En dan nog een vraag : is iedere priester, vooral een jonge, voldoende ervaren en "toegerust" voor zijn taak om alle problemen op te lossen en zelfs om ze helemaal te begrijpen ? Hoeveel tragische fouten, hoeveel geestelijk schadelijke adviezen, hoeveel vergissingen hadden vermeden kunnen worden als we ons aan de werkelijke Traditie van de Kerk hadden gehouden en als we de sacramentele biecht uitsluitend hadden voorbehouden aan de biechteling die zijn zonden wil belijden en daarnaast een gelegenheid in ander verband had kunnen vinden voor de zo noodzakelijke pastorale en geestelijke begeleiding.  Hierdoor zou de priester zich onder andere ook hebben kunnen realiseren, hoe hij in sommige gevallen zelf in gebreke blijft, wat een reden voor hem zou zijn om voor zichzelf hulp en leiding te zoeken - bij zijn bisschop of bij een andere priester of bij de geestelijke ervaring van de Kerk.

De derde en helaas beslissende factor was wederom het Westerse en scholastieke en juridische begrip van Boete.  Er is heel veel geschreven over de "Westerse gevangenschap" van de Orthodoxie, maar slechts weinigen beseffen hoe verstrekkend en diepgaand de misvorming is, die de Westerse invloeden in het leven van de Kerk hebben teweeggebracht. Op de eerste plaats wat het begrip over de sacramenten betreft. Die invloed van het Westen heeft geleid tot de bovengenoemde verschuiving van berouw en verzoening met de Kerk, als de essentie van het Sacrament van Boete, naar de absolutie, die vrijwel uitsluitend werd gezien in termen van juridische macht. Terwijl in de orrspronkelijke Orthodoxe opvatting bij de absolutie gedacht wordt aan de priester als getuige van de waarachtigheid en ongeveinsdheid van het berouw en hij daarom  gezag heeft om de goddelijke vergiffenis en de "verzoening van de penitent met de Heilige Kerk in Jezus Christus" te verkondigen en te bezegelen, wordt de absolutie binnen het Westerse juridische raamwek een "macht in zich zelf" - zodanig dat hier en daar de waarlijk vreemde praktijk is ontstaan, dat de absolutie gevraagd en gegeven wordt, zonder dat er gebiecht is. Het verschil, dat in beginsel bestond - genoemd door Cabasilas - tussen zonden die excommunicatie tot gevolg hebben en zonden die een mens niet afscheiden van de Kerk, werd volgens de rationalistische redenering van het Westen een verschil enerzijds tussen "doodzonden" - die de mens de "staat van genade" ontnamen en daarom sacramentele absolutie noodzakelijk maakten - en anderzijds de "dagelijkse zonden", die de staat van genade niet aantasten en waarvoor een akte van berouw voldoende is.  In het Orthodoxe Oosten, en met name in Rusland (onder invloed van de latiniserende theologie van Peter Moghila en zijn volgelingen, was het gevolg van deze leer dat er een dwingend verband ontstond tussen de biecht en iedere communie. De ironie van het geval wil dat deze meest duidelijke van alle latijnse "infiltraties" door vele Orthodoxen als de norm bij uitstek van de Orthodoxie wordt beschouwd, terwijl wat niet meer dan een poging is om de norm te herwaarderen in het licht van de werkelijke orthodoxe traditie, vaak voor een Rooms-Katholieke afdwaling wordt uitgemaak

Bron